Opgave 10: KAAPS-HOLLANDS

(opgesteld door dr. Tycho Maas, Universiteit Utrecht & Noordwes-Universiteit Zuid-Afrika)

Het Afrikaans is een taal in Zuid-Afrika die grote verwantschap heeft met het Nederlands. Toen de VOC in 1652 een verversingspost aan de Kaap stichtte, belandde het Nederlands in Zuid-Afrika. Geleidelijk veranderde het Nederlands aan de Kaap, en begon het steeds minder op het Nederlands te lijken dat men in Nederland sprak. De onderstaande tekst bevat vroege aanwijzingen van die verandering.

De Zweed Hendrik Jacob Wikar was in 1779 werkzaam aan de Kaap in het hospitaal van de VOC. Hij was ook een fanatiek (maar niet zo succesvol) dobbelaar. Oplopende gokschulden deden hem vluchten naar de binnenlanden, ver weg van de VOC. Hij vond een nieuwe thuis bij de oorspronkelijke bewoners van die landen. Toen hij na enkele jaren heimwee kreeg naar de Kaap, probeerde hij de gouverneur via brieven gunstig te stemmen. Dat werkte, want de gouverneur wilde dolgraag meer weten over de oorspronkelijke bewoners van de Kaap, wier taal en cultuur voor de Europeanen aan de Kaap een bron van verbazing en raadsels was. Het onderstaande fragment komt uit zo’n brief.

Wikar noemt de oorspronkelijke bewoners ‘Hotts’, kort voor ‘Hottentots’, een neerbuigende term die destijds gangbaar was.

‘Voor den olifant heb ik nog maar een hartschrik, want wegkruype help niet, hy zoek my op, nog listiger als een mens de spoor navolgende. Hartloope daar schiet ik mee te kort als er geen klipheuvels naby zijn; zo lang een mens zijn aazem heeft, komt men voorwaards, maar daaruyt zijnde is ’t ook gedaan of ’t moet bergop gaan, dan wind een mens teegen den olifant, alhoewel ik heb Hotts gezien, die byna teegen een paard kunnen hartloopen; om op een boom te klimmen zoals voor den buffel, want ik zoude wel haast met boom en al naar onder koomen, zodat de Hotts den olifant niet veel kunnen doen, of zy moeten hem op nauwe plekken tusschen bergen krygen daar hy alweer niet braaf voort koomen of teegenstand doen kan. De zeekoeyjagt van de Hotts is ook zeer hazaardeerlijk, want ’s nagts in de maanschijn als de zeekoeye uyt de rivier in de grasvlaktens om te weye zijn, dan gaan de Hotts langs de rivier en sneyen de spoor, waar de zeekoey uytgegaan is, en vervolgen hem dan met een groote trop, goed van assagaye verzien; daar regten zy dan met den zeekoey al met draaye en patgeeve, want met hartloope schieten de Hotts te kort, men zou den zeekoey met zijn korte pooten daar niet voor aanzien, dat hy hart loope kan, maar hy kan zelfs in bergen en klipheuvels klimmen, en maakt de Hotts voor goed benoud.’

Vraag 1: De persoonsvorm in het Afrikaans is vandaag de dag voor alle personen (enkelvoud/meervoud) bij bijna alle werkwoorden gelijk aan de stam. Dat is dus een behoorlijke vereenvoudiging ten opzichte van het Nederlands. Noteer de eerste twee persoonsvormen uit Wikars tekst die een aanwijzing vormen voor deze vereenvoudiging.

Vraag 2: Afrikaans vandaag de dag heeft slechts één bepaald lidwoord. Men spreekt van ‘die skaap’ en ‘die tafel’, waar het Nederlands ‘het schaap’ en ‘de tafel’ gebruikt. Welk zelfstandig naamwoord in de tekst duidt op een eerste stap in de ontwikkeling richting één lidwoord?

Vraag 3: De ‘semantiek’ is de wetenschap die de betekenis van woorden onderzoekt. Het Afrikaans staat erom bekend heel wat nieuwe samenstellingen gecreëerd te hebben, zoals ‘klipheuvels’ in de tekst. Welk werkwoord is een nieuwe Kaaps-Hollandse samenstelling ten opzichte van het Nederlands? Schrijf het woord exact zoals het in de tekst staat.

OPLOSSING

Vraag 1: help – zoek
Voor deze vraag moet je op zoek naar twee persoonsvormen die (wat betreft hun morfologie of woordbouw) eruit zien alsof ze de stam van het werkwoord zijn. De eerste die je tegenkomt is ‘help’. Je verwacht hier op basis van het Nederlands de vorm stam plus -t (‘helpt’). In het volgende zinsdeel ‘hy zoek my op’ zou het Nederlands ‘hij zoekt’ schrijven. In beide gevallen is dus sprake van een vereenvoudiging ten opzichte van het Nederlands.

Vraag 2: de spoor
Voor deze vraag moet je op zoek naar een lidwoord dat je op basis van het Nederlands niet verwacht. Twee keer vind je in de tekst het zelfstandig naamwoord ‘spoor’, met ‘de’ als lidwoord. Het Nederlands gebruikt ‘het spoor’, het Afrikaans zou ‘die spoor’ gaan gebruiken. ‘De’ is blijkbaar een tussenvorm in het Kaaps-Hollands.

Vraag 3: patgeeve
Het woord ‘klipheuvel’ in de tekst duidt op een heuvel van klippen (stenen), een woord dat we in het Nederlands wel begrijpen, maar niet als vaste samenstelling in de standaardtaal gebruiken. Blijkbaar is dit in het Afrikaans wel een zinvolle samenstelling (en inderdaad: in het Zuid-Afrikaanse landschap vind je veelvuldig heuvels van losse stenen). Voor de vraag moet je op zoek naar nog zo’n samenstelling. ‘Patgeeve’ voldoet daar het meest aan. ‘Pat’ herkennen we als ‘pad’ of ‘weg’, ‘geeve’ als ‘geven’. Blijkbaar is dit een (figuurlijke) manier om te zeggen ‘weggaan, de benen nemen’.