Opgave 12: NARRATOLOGIE

(opgesteld door drs. Alexander Van de Sijpe en drs. Lander Kesteloot, Universiteit Gent)

De narratologie buigt zich over de manier waarop literaire verhalen worden verteld. Uit welke componenten is een verhaal opgebouwd? Hoe zijn de gebeurtenissen geordend? Zijn er flashforwards of flashbacks? In welke ruimtes spelen de gebeurtenissen zich af en hoe worden die gepresenteerd aan de lezer? Welk soort verteller voert het woord? Dergelijke vragen staan centraal in de narratologie. 

De Franse narratoloog Gérard Genette heeft een begrippenapparaat ontwikkeld waarmee we heel precies kunnen aangeven op welke manier een verhaal verteld wordt. Zo maakt hij bijvoorbeeld een onderscheid tussen een heterodiëgetische en homodiëgetische verteller. Een heterodiëgetische verteller is zelf niet betrokken bij het verhaal dat hij of zij vertelt. Hij of zij is geen personage. Een homodiëgetische verteller is wel een personage in het verhaal dat hij of zij vertelt. Homodiëgetische vertellers kunnen we nog verder opsplitsen: autodiëgetische vertellers vertellen vooral over zichzelf, allodiëgetische vertellers over iemand anders, die ze weliswaar wel kennen.

In welk van onderstaande romanfragmenten is een heterodiëgetische verteller aan het woord?

1. Ze had Wuthering Heights uitgelezen en was onmiddellijk weer van vooraf aan begonnen, volledig in de ban van de allesverterende liefde tussen Cathy en Heathcliff, en ze zei dat wij dat waren, Cathy en Heathcliff, dat Cathy en Heathcliff één persoon waren. ‘“Ik ben Heathcliff,”’ citeerde ze met schitterende ogen haar romantische heldin, en ik beaamde het glimlachend, zei: ‘Ja, jij bent Heathcliff, ik ben Heathcliff.’ (uit: Jij zegt het, Connie Palmen)

2. Hij was kinds en deed niet anders dan knikken en lachen, waarbij hij zijn door sirihkauwen donkerrood gekleurde tandstompjes liet zien. Voor het huis was een stukje erf, van de rest van de kampong gescheiden door een lage, witgekalkte muur. In de roodachtige aarde hadden Oeroeg en ik, naar het voorbeeld van de tuinlui bij mij thuis, perken uitgezet, weliswaar niet van gelijkvormige gewitte stenen en decoratieve bloempotten, maar van flessen, die we met de halzen omlaag ingegraven hadden, totdat alleen de ingestulpte bodems, licht- en donkergroen glanzend; uit de grond omhoog staken. (uit: Oeroeg, Hella Haasse)

3. Alhoewel haar plaats naast haar wettige, rechtmatig gewonnen echtgenoot zou moeten zijn, staat Jeanne bij het evangelie naast Natalie. Terwijl zij van opzij haar oudere zuster bekijkt, de blauwe wallen onder de ogen, de dooraderde wangen, de loboren, besluit Jeanne: Natalie is het kind van een andere vader dan de mijne, hoe heb ik daar niet eerder aan gedacht. Bij het Credo zoemt Giacomo achter haar enkele Latijnse zinnen mee. (uit: Omtrent Deedee, Hugo Claus)

4. Abdul praat niet graag over het verleden. Hij zegt dat het een slechte plek is, die iedereen beter kan vergeten. Hij zegt dat de toekomst belangrijker is omdat die nog moet komen, zodat je daar nog iets aan kunt doen. Hij heeft gelijk, maar ik ben nieuwsgierig. Ik wil hem graag beter leren kennen en in mijn visie is het onmogelijk een mens te kennen zonder iets over zijn verleden te weten. Hij deelt die visie niet. Voor hem is een mens herkenbaar aan zijn gezicht, en dat gezicht is gekeerd in de richting waarheen hij gaat en niet naar de plek waar hij vandaan komt. ‘Maar ik wil u niet graag teleurstellen, meneer Leonard Pfeijffer,’ zei hij vandaag. (uit: Grand Hotel Europa, Ilja Leonard Pfeijffer)

OPLOSSING

Alleen in romanfragment 3 is een heterodiëgetische verteller aan het woord.

Een heterodiëgetische verteller is niet betrokken bij het verhaal dat hij of zij vertelt. Dat wil zeggen dat hij of zij niet in dialoog treedt met de personages in het verhaal. In fragmenten 1 en 4 doet de verteller dat wél. In fragment 2 komen we te weten dat de verteller vroeger speelde met Oeroeg. Zij maken dus deel uit van dezelfde verhaalwereld. Alleen bij fragment 3 is dat niet het geval.

Om op te sporen of we te maken hebben met een homo- of heterodiëgetische verteller, is het niet voldoende om na te gaan of het woord ‘ik’ voorkomt in de tekst. Dat kunnen we illustreren aan de hand van een voorbeeld dat niet in de vraag zat:

‘Op een dag ging een heer, die ik voor het gemak maar Steyn zal noemen, met zijn hond wandelen, terwijl zijn vrouw wat zat te soezen in de kamer. De diepe basstem van Steyn klonk in de vestibule. Zij schrok op van zijn tem, want ze is erg gevoelig voor geluiden. O, die stem van Steyn!’ (ontleend aan Mieke Bal)

De verteller verwijst hier met ‘ik’ naar zichzelf, maar is geen onderdeel van de verhaalwereld (namelijk de gebeurtenissen tussen Steyn en zijn vrouw). Hij is dus heterodiëgetisch. Het is kortom fout om homodiëgetische vertellers gelijk te stellen aan ‘ik-vertellers’. Beide concepten komen bovendien uit verschillende verhaaltheoretische tradities: begrippen als ‘ik-verteller’, ‘personele verteller’ en ‘auctoriële verteller’ komen uit de Duitse point of view-traditie; ‘heterodiëgetisch’ en ‘homodiëgetisch’ zijn geïntroduceerd door de Franse Gérard Genette. Bal (1980) en Herman & Vervaeck (2001) zetten uiteen waarom de Franstalige traditie te verkiezen valt boven de Duitse traditie, die in het onderwijs niettemin wijdverspreid blijft.