Opgave 14: DE ZIN VAN ZINSONTLEDING

(opgesteld door prof. dr. Reinhild Vandekerckhove, Universiteit Antwerpen)

Probeer de eerste zin hieronder eens op te delen in zinsdelen.
Kijk vervolgens naar alle andere zinnen.
Bij de zinnen met een sterretje loopt iets fout. De zinnen zonder sterretje zijn goed geconstrueerd.
Om te verklaren welke zinnen wij als goed of fout ervaren, moet je kijken naar de positie van de pv (de persoonsvorm = de verbogen werkwoordsvorm = ‘wil’ in de zinnen hieronder).

Ze wil volgend jaar met veel overtuiging aan een talenopleiding beginnen.
*Met veel overtuiging aan een talenopleiding wil ze volgend jaar beginnen.
Volgend jaar wil ze met veel overtuiging aan een talenopleiding beginnen.
*Volgend jaar met veel overtuiging aan een talenopleiding wil ze beginnen.
Aan een talenopleiding wil ze volgend jaar met veel overtuiging beginnen.
*Aan een talenopleiding volgend jaar wil ze met veel overtuiging beginnen.
Met veel overtuiging wil ze volgend jaar aan een talenopleiding beginnen.

OPLOSSING

ANTWOORD 2. Er staat meer dan een zinsdeel voor de pv en dat kan niet.

In Nederlandse zinnen moet het onderwerp niet voorop staan (antwoordoptie 1). Dat merk je al als je deze zin en de zin die eraan voorafgaat, analyseert. In geen van beide zinnen staat het onderwerp (telkens onderstreept) voorop.
De vorige zin toont bovendien dat er meer dan drie woorden voor de pv (‘staat’) kunnen staan. Antwoordoptie 4 houdt dus ook geen steek.
Optie 3 is moeilijk werkbaar, maar komt al wat in de buurt: ‘De baby van de buren is uit zijn bedje gevallen’ klinkt prima, ook al is het ongetwijfeld geen fijne gebeurtenis. ‘De baby uit zijn bedje is bij de buren gevallen’ is niet oké. Dat heeft wel degelijk te maken met de inhoudelijke samenhang, maar we moeten naar een meer abstract grammaticaal niveau om het netjes dicht te timmeren: het gaat er niet zozeer of niet alleen om of zinsdelen inhoudelijk bij elkaar passen (‘met veel overtuiging aan een talenopleiding beginnen’ klinkt prima, dus ‘met veel overtuiging’ en ‘aan een talenopleiding’ kunnen best wel samen). Wat wel speelt, is dat de meeste mededelende hoofdzinnen in het Nederlands slechts één zinsdeel voor de pv toelaten. Vandaar dat zinnen 1, 3, 5 en 7 geen problemen opleveren. In zin 2 loopt het echter fout, want nu staan twee zinsdelen voorop. Dat geldt ook voor zin 6, en voor de net genoemde zin met ‘de baby uit zijn bedje’ (‘de baby’ is een zinsdeel, en ‘uit zijn bedje’ is dat eveneens). In zin 4 hebben we het helemaal bont gemaakt door drie zinsdelen voor de pv te plaatsen.

Zijn er dan geen uitzonderingen op deze ‘eenzinsdeelsregel’? Toch wel! Hier ontdek je daar meer over. Dat neemt echter niet weg dat hij wel degelijk verklaart waarom het bij bepaalde van de bovenvermelde zinnen fout loopt.